Winterwandeling Meeden

Op 20 januari mocht ik voordragen tijdens de fantastische winterwandeling in het dorp Meeden. Ik las het zelfgeschreven verhaal “Koning Eik heeft het koud” voor. Voor de liefhebber heb ik hieronder het verhaal gepubliceerd, zodat je ‘m nog eens op je gemakje kunt nalezen. (Bronvermelding foto: René Beishuizen – Menterwolde.info)

Koning Eik heeft het koud

De dagen worden korter en de nachten worden langer. Koning Eik, de heerser van het Zuiden, kijkt mistroostig voor zich uit. Hij heeft een hekel aan de winter. De eerste sneeuwvlokken dwarrelen al naar beneden. Hij is helemaal niet gekleed op deze kou. Wat verlangt koning Eik ontzettend naar de zomer. Het jaargetijde waarin groene bladeren aan de bomen prijken en zijn onderdanen genieten van het warme weer. Dan is iedereen in zijn rijk gelukkig. Kinderen springen vanaf de hoge duikplank in het zwembad. De waterdruppels schieten alle kanten op en raken soms Niels, de vriendelijkste badmeester van het dorp.

Koning Eik schudt met zijn hertengewei, alsof hij de sneeuwvlokken wil verjagen, wat natuurlijk zinloos is. De vlokken worden alleen maar dikker.

‘Wat kijkt u sip!’ roept de postbode, terwijl hij drie kerstkaarten in de bus propt.

‘Ik heb het ijskoud,’ bromt koning Eik.

‘U bent ook niet gekleed op de winter. Hier, neem mijn muts. Die beschermt uw oren tegen de kou!’ De postbode trekt zijn muts af en gooit hem naar de koning.

‘Wat moet ik met een muts? Door mijn gewei kan ik hem niet dragen.’

‘Oh ja, dat is waar. Weet u dat ik de adressen op de kaarten bijna niet meer kan lezen, omdat het zo vroeg donker wordt? Ik kan mijn werk niet meer doen.’

‘Zie je nu wel dat de winter voor een heleboel problemen zorgt?’ De koning balt zijn vuist. ‘Wat moet ik doen? Mijn onderdanen zijn ontevreden en ongelukkig. Straks komen ze nog in opstand tegen mij.’

De postbode lacht zijn tanden bloot. ‘Ik weet wel iets, majesteit.’

‘Nou vertel, postbode. Mijn neus begint onderhand te bevriezen.’

‘Het is niet eenvoudig, maar u kunt er misschien voor zorgen dat de zon weer terug komt.’

‘Hahaha, denk je werkelijk dat ik de zon terug kan brengen? Jij hebt echt te veel glühwein gedronken.’

De postbode zucht diep. ‘De gewassen op het land gaan allemaal dood van de kou en het donker. Mensen zullen sterven van de honger en u doet helemaal niks? Wat bent u voor een slappe koning?’

‘Tja, sorry,’ stamelt de koning.

‘In het rijk van uw broer, koning Hulst gaat het een stuk beter. Daar zijn de mensen gelukkig.’

‘Echt waar? Heb ik een broer? Ik heb daar geen actieve herinnering aan.’ Koning Eik wrijft in zijn vermoeide ogen. ‘Ik vrees dat ik de problemen niet kan oplossen. Ik leg mijn functie als koning neer en ik zal nieuwe verkiezingen uitschrijven.’

‘Nu loopt u weg voor de problemen in uw land! Breng een bezoek aan uw broer in het Noorden en zorg ervoor dat de duisternis en de kou verdwijnen. Dan maakt u uw volk weer gelukkig.’

Koning Eik klopt de sneeuw van zijn mantel en recht zijn schouders. De postbode heeft gelijk. Hij zal zijn broer, Koning Hulst, een bezoek brengen.

Na vier weken lopen, komt koning Eik aan bij het paleis van zijn broer, dat helemaal is versierd met dennentakken en hulstbladeren met rode bessen die glimmen in het maanlicht.

‘Welkom broertje,’ lacht koning Hulst. ‘Wat brengt jou helemaal naar het Noorden?’

‘De zon en de warmte brengen mij hier,’ bibbert koning Eik.

‘Oh? Ik zie geen zweet op je voorhoofd, eerder ijspegels aan je gewei.’ Koning Hulst barst in lachen uit. ‘Mijn onderdanen zijn dolgelukkig met sneeuw en ijs. Ik hoorde dat die van jou verhongeren.’

Koning Eik wordt boos. ‘Zelfs het zwembad is gesloten en badmeester Niels zit werkloos thuis! Geef mij de zon terug!’

‘Vergeet het maar, broertje. De zon blijft weg. Jouw volk moet eerst maar eens leren om zuinig te leven en goede voornemens te bedenken voor het nieuwe jaar.’

‘Daar is nu geen tijd voor, broer. Als ik moet vechten voor de terugkeer van de zon, dan zal ik dat doen.’

De hulstkoning aarzelt niet en valt zijn broer aan. Koning Eik, die minder sterk is dan zijn broer, tuimelt op de grond, maar hij vecht door. Hij wil zijn volk niet in de steek laten en slaat de Hulstkoning op zijn rode neus.

‘Au, au,’ kermt de Hulstkoning. Hij krabbelt overeind. ‘Goed, jij krijgt de zon terug, maar op 21 juni zal ik naar jouw paleis komen om de duisternis op te eisen. We zullen er opnieuw om vechten.’

‘Goed plan, broer. Wacht, ik ga je helpen. Pak mijn hand en ik zal je leren hoe jouw volk kan overleven in licht en warmte.’

‘Dank je wel. Dan zal ik jou leren hoe jouw volk kan overleven in kou en duisternis, zodat de postbode weer zijn brieven kan bezorgen in het donker.’

Koning Eik slaat een arm om zijn broer heen. ‘Ik houd van je. Samen zorgen wij voor licht en donker.’